Wij stellen ons voor dat iemand met een geweer voor een scherm als doelwit staat. Bij het afvuren van zijn geweer richt hij het regelmatig van de ene kant naar de andere. Het resultaat is een patroon van kogelgaten die steeds op dezelfde afstand van elkaar liggen. Een tweedimensionaal wezen dat gedwongen is voor altijd in het platte vlak van het scherm te leven, zou deze reeks gebeurtenissen opvatten als het regelmatig verschijnen van kogelgaten in zijn wereld. Na zorgvuldig waarnemen zou hij de conclusie trekken dat de gaten niet willekeurig gevormd worden, maar op een regelmatige manier en dat ze bovendien meetkundig eenvoudig gerangschikt liggen: namelijk op gelijke afstanden van elkaar. Deze platlander zou vol vertrouwen een nieuwe wet over de platland-natuurkunde kunnen opstellen: de wet over het ontstaan van gaten. Hij zou tot de conclusie komen dat het verschijnen van elk gat de verschijning van het volgende veroorzaakt, op een regelmatige manier. Een gat wordt immers altijd gevolgd door een ander, in een eenvoudige opeenvolging. Vanuit het beperkte gezichtsveld van zijn tweedimensionale wereld ziet de platlander in het geheel niet dat de gaten in werkelijkheid volledig onafhankelijk van elkaar zijn en dat de regelmaat in hun ordening alleen veroorzaakt wordt door het gedrag van de schutter.
P. Davies
Deze tweedimensionale platlander wordt geconfronteerd met een driedimensionaal verschijnsel, natuurlijk moet hij dat wel verkeerd interpreteren. Mensen hebben weliswaar een driedimensionaal gezichtsveld, maar als het heelal meer dimensies heeft, kloppen onze conclusies over oorzaak en gevolg dan wel? En bovendien wie is dan de kosmische schutter?
P. Davies
Deze tweedimensionale platlander wordt geconfronteerd met een driedimensionaal verschijnsel, natuurlijk moet hij dat wel verkeerd interpreteren. Mensen hebben weliswaar een driedimensionaal gezichtsveld, maar als het heelal meer dimensies heeft, kloppen onze conclusies over oorzaak en gevolg dan wel? En bovendien wie is dan de kosmische schutter?
1 opmerking:
Stelt u zich de wereld van het tweedimensionale wezen, de platlander, eens voor. Hij leeft op een ballon. Op deze ballon staat een stipje. De platlander wil de grenzen van zijn heelal verkennen en hij gaat op weg vanaf dat stipje. Omdat hij slechts twee dimensies kent, merkt hij de kromming van de ballon niet, hij heeft het idee, dat hij zich steeds verder van het stipje verwijdert en tot zijn grote verbazing komt hij na zeer lange tijd toch bij het stipje terug. Het arme wezen begrijpt de derde dimensie niet. Dit zou ons echter ook overkomen als wij de grenzen van ons heelal zouden willen verkennen. En stelt u zich nu de ballon voor, half opgeblazen en vol met stipjes. Op een van die stipjes zit de platlander. Iemand blaast nu de ballon helemaal op. De platlander vanaf zijn stipje ziet dat de andere stipjes zich van zijn stipje verwijderen en hij krijgt een idee van een uitbreidende ballon en bovendien lijkt het of zijn stipje het middelpunt is, omdat alle andere stipjes zich van zijn stipje verwijderen. Een andere platlander die op een ander stipje zit, heeft echter hetzelfde idee. Zo zitten ook wij in een uitbreidend heelal en hebben het idee, dat wij in het middelpunt zitten, omdat alles zich van ons verwijdert.
Vrije bewerking van een platlandverhaal.Vraag blijft natuurlijk "stopt de uitbreiding van de ballon?"
Een reactie posten