De voorrechten van de adel zijn oorspronkelijk geen bewilligingen of gunsten, integendeel, het zijn veroveringen. En in beginsel eist de handhaving van die voorrechten dat degene die ze heeft, ook in staat is ze ten allen tijde opnieuw te verwerven of te verdedigen als het nodig is en iemand ze hem betwist. De persoonlijke voorrechten of privi-legia zijn derhalve geen lijdelijk bezit of simpel genot, maar zij geven aan tot waar de persoonlijke inspanning kan reiken. De gemeenschappelijke rechten daarentegen, juist omdat zij rechten zijn “ van de mens en burger”, zijn lijdelijk bezit, simpele genieting en weldaad, een edelmoedige gave van het lot welke een ieder in de schoot valt, en die niet het gevolg is van een of andere inspanning, behalve dan van het feit dat men ademhaalt en niet krankzinnig is. Daarom zouden wij het aldus willen formuleren: het onpersoonlijke recht heeft men, het persoonlijke moet men zelfstandig handhaven……
Het edele leven wordt aldus gesteld tegenover het vulgaire en spanningsloze leven. Dit laatste is gelijkmatig en blijft bestendig in zichzelf besloten, het is tot voortdurende immanentie gedoemd zolang een of andere kracht van buiten het niet dwingt uit zichzelf te treden. Daarom noemen wij zulk een vorm van mens-zijn massa, niet zozeer om de hoeveelheid als wel om het gemis aan persoonlijke spanning.
José Ortega Y Gasset: De opstand der horden
Het edele leven wordt aldus gesteld tegenover het vulgaire en spanningsloze leven. Dit laatste is gelijkmatig en blijft bestendig in zichzelf besloten, het is tot voortdurende immanentie gedoemd zolang een of andere kracht van buiten het niet dwingt uit zichzelf te treden. Daarom noemen wij zulk een vorm van mens-zijn massa, niet zozeer om de hoeveelheid als wel om het gemis aan persoonlijke spanning.
José Ortega Y Gasset: De opstand der horden
Geen opmerkingen:
Een reactie posten