Fichte merkt op, dat wij, zodra wij “ik” denken, ons bewustzijn op een zekere wijze bepaald vinden, immers bepaald door het voorwerp (het ik), waarop onze gedachte gericht is. Maar dit ik dat gedacht wordt, weten wij identiek met het ik dat denkt; het denkende ik en het gedachte zijn hier één en het denken loopt van het gedachte op het denkende terug.Het teruggaan van het denken op zichzelf brengt het begrip van de Ikheid voort. Het Ik is het tot zich terugkerend denken. De handeling van deze terugkeer tot zichzelf is het Ik en niets anders ( Ich bin diese Anschauung und schlechthin nichts weiter, und diese Anschauung selbst bin ich). Bij deze uiteenzetting merkt Fichte op, dat de lezer allicht in een kleine uithoek van zijn ziel een tegenwerping maakt, nl. deze: om te kunnen denken moet ik er eerst zijn; er moet een bestaan zijn dat aan het denken voorafgaat. Dit bezwaar is hem welkom om daarop te kunnen antwoorden: wie is het die beweert, dat gij, eer te kunnen denken, noodzakelijkerwijze eerst hebt moeten “bestaan”?...... Gij weet van dit vooronderstelde “bestaan” toch slechts voor zover gij het denkt.
Bierens de Haan over de “idealistische“ filosoof Johann Gottlieb Fichte (1762 – 1814), een aanhanger van Kant. Hij is bekend geworden door zijn uitspraak: Het ik stelt zichzelf.
Bierens de Haan over de “idealistische“ filosoof Johann Gottlieb Fichte (1762 – 1814), een aanhanger van Kant. Hij is bekend geworden door zijn uitspraak: Het ik stelt zichzelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten