Juist, want voor zover het goddelijke en het menselijk heden zich tot vergelijking met elkaar lenen, kan men de zaken als volgt voorstellen. Zoals jullie in dat tijdgebonden heden van jullie bepaalde dingen “ nu “ waarnemen, zo neemt God in zijn eeuwigheid alles waar. Maar dan brengt deze goddelijke voorkennis ook geen enkele verandering te weeg in de wezensaard en de eigenschappen van de dingen: in hun tegenwoordigheid aan Gods eeuwig heden worden ze precies zo waargenomen als ze zich in de tijd zullen voordoen. Hij richt dan ook geen chaos aan onder de kenmerken die het redelijk oordeel aan de dingen toedenkt, maar onderscheidt tussen datgene wat noodzakelijk en dat wat niet noodzakelijk zal plaatsvinden. Het is daarmee niet anders dan wanneer jullie tegelijk een mens op de aarde zien lopen en de zon aan de hemel zien opgaan: ook al nemen jullie die twee gebeurtenissen tegelijkertijd waar, toch maken jullie er onderscheid tussen door het ene als iets gewilds(vrijwilligs) en het andere als iets genoodzaakts (noodzakelijks) op te vatten.
Boethius (480 – 525)
Boethius (480 – 525)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten