Dialoog tussen christen en heiden
C: Ik weet dat alles wat ik weet, God niet is en dat alles wat ik begrijp, niet op Hem gelijkt, maar dat Hij alles te boven gaat.
H: Niets is dus God.
C: Niets is Hij niet, want dit niets heeft de naam ‘niets’.
H: Als Hij niet niets is,is Hij dus iets.
C: Hij is evenmin iets. Want iets is niet alles. God is echter niet eerder iets dan alles.
H: Wonderlijke dingen beweer je: de God die jij aanbidt, is niet niets en ook niet iets. Dat kan geen verstand vatten.
………………………
C: Hij is niet niets, noch is Hij niet, noch is Hij en is Hij niet tegelijk, maar Hij is de bron en de oorsprong van alle beginselen van zijn en niet-zijn.
H: Is God de bron van de beginselen van zijn en niet-zijn?
C: Nee.
H: Zojuist heb je dat gezegd.
C: Ik heb iets waars gezegd, toen ik dat zei, en nu zeg ik iets waars, nu ik het ontken.
H: Niets is dus God.
C: Niets is Hij niet, want dit niets heeft de naam ‘niets’.
H: Als Hij niet niets is,is Hij dus iets.
C: Hij is evenmin iets. Want iets is niet alles. God is echter niet eerder iets dan alles.
H: Wonderlijke dingen beweer je: de God die jij aanbidt, is niet niets en ook niet iets. Dat kan geen verstand vatten.
………………………
C: Hij is niet niets, noch is Hij niet, noch is Hij en is Hij niet tegelijk, maar Hij is de bron en de oorsprong van alle beginselen van zijn en niet-zijn.
H: Is God de bron van de beginselen van zijn en niet-zijn?
C: Nee.
H: Zojuist heb je dat gezegd.
C: Ik heb iets waars gezegd, toen ik dat zei, en nu zeg ik iets waars, nu ik het ontken.
Cusanus ( 1401- 1464)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten