Vandaag zat Doarmer weer eens te lezen in “Sein und Zeit” van Heidegger en terwijl hij zinnen doorploeterde als “de zelfheid van het erzijn hebben we formeel bepaald als een wijze van existeren, dat wil zeggen niet als een voorhanden zijnde”, moest hij denken aan de woorden van Wittgenstein, die zegt "de grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld". Heidegger probeert die grenzen te verleggen door zijn taal uit te breiden met “nieuwe woorden”. Dit is misschien wel terecht, want zeker in de gewone spreektaal is niet alles goed gedefinieerd, maar, zie Wittgenstein, taal is een sociaal gebeuren, de ander moet de woorden wel kunnen plaatsen. Een privétaal is misschien wel leuk, maar heeft het zin om in zo’n taal een boek te schrijven? Aan de andere kant heeft taal ook wel iets individueels, ook als men “bestaande” woorden gebruikt, is het de vraag of de boodschap bij de ander wel helemaal overkomt. Doarmer weet het niet, hij vindt “Sein und Zeit”een fascinerend werk, maar hij leest het altijd twijfelend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten