Dat ik weet, dat ik deze dingen in de tijd zeg en dat ik
reeds lang aan het spreken ben over de tijd en dat ook dit “lang” alleen lang
is in tijdsduur. Hoe weet ik dit dan, wanneer ik niet weet wat de tijd is? Of
weet ik misschien niet, hoe ik moet zeggen wat ik weet? Ik, ongelukkige, die
niet eens weet wat ik niet weet!
Augustinus
Doarmer weet ook niet wat tijd is, maar hij weet wel dat de
tijd vliegt en nooit stopt (de tiid hâldt gjin skoft) en kan vertragen of
versnellen en dat het altijd “nu” is en toch ook weer niet. Kortom bij het
spreken over tijd bereikt de taal inderdaad zijn grenzen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten