Onder verwijzing naar de zogenaamde beperktheid van het menselijk kenvermogen wordt soms de volgende tegenwerping aangevoerd om de metafysica te redden: metafysische uitspraken kunnen inderdaad niet door de mens of door enig ander wezen geverifieerd worden; maar wellicht zijn het vermoedens van antwoorden, die een wezen met een hoger of zelfs volmaakt kenvermogen op onze vragen zou geven, en als zodanig zouden ze uiteindelijk toch betekenis hebben. Laten we tegen dit bezwaar het volgende in overweging nemen. Als de betekenis van een woord niet kan worden aangegeven of als de woordopeenvolging niet volgens de regels van de syntaxis is geconstrueerd, dan heb je de vraag niet eens gesteld. Denk eens aan de schijnvragen: “is deze tafel moedakkig?”, “is het getal zeven heilig?”, “welke getallen zijn donkerder, de even of de oneven? “. Als er geen vraag is, kan zelfs een alwetend wezen niet antwoorden.
Rudolf Carnap (1891 – 1970)
Volgens Carnap hebben veel woorden uit de metafysica geen betekenis of een dubbelzinnige. Als voorbeeld noemt hij o.a. “het Niets” en het werkwoord “zijn” . Met dat laatste probeert hij aan te tonen, dat de uitspraak van Descartes “ik denk, dus ik ben” niet logisch is. Hij beschouwt de metafysica zelfs niet als een sprookje, omdat de beweringen in een sprookje betekenis hebben, hoewel ze onwaar zijn, in de metafysica zijn er betekenisloze woordopeenvolgingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten