Alleen is de mens in de onmetelijke, zwijgzame wereld. Hij alleen maakt de stomheid van de dingen sprekend. Het zwijgen van de natuur kan nu eens op hem werken als angstaanjagend en vreemd, onbarmhartig en onverschillig, een andere keer als vertrouwenwekkend, ons dragend en helpend. Eenzaam is de mens als schakel der natuur. Pas in de gemeenschap met zijn lotgenoten wordt hij mens, zichzelf, is hij niet alleen. Dan wordt de natuur voor hem achtergrond van een in zijn zwijgen sprekend donker. Wijzelf verschijnen ons als licht in de wereld waarin de dingen eerst helder worden, omdat zij door ons denken en onze omgang met hen zijn aangeraakt.
Het is de opdracht van de mens in onzekerheid en gevaar te leven onder de hoogste zich aan hem openbarende maatstaven. Van zijn onsterfelijkheid te weten als een feit, zou de mens zijn wezen ontnemen. Dat hij het niet-weten uithoudt, laat hem tot zichzelf komen en brengt hem op de eigenlijke weg.
Karl Jaspers (1883 – 1969)
Doarmer vindt uit het bovenstaande twee dingen interessant. “Wij raken de dingen aan met ons denken”, pas als ons licht erop schijnt , duikt iets op uit de duisternis. En in de tweede plaats de uitspraak van Jaspers, dat wij onze menselijkheid zouden verliezen, als we zeker zouden weten, dat we het oneindige leven hebben. Jaspers zegt zelfs, dat we een godsdienst die ons dit met volledige zekerheid zou onderrichten, geen gehoor moeten schenken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten