Terwijl zwarte wolken voor de zon schoven en de wind opstak, volgden zijn vingers teder de rondingen van de Friese Golfpan . Hij huiverde even en hij wist niet of dat door de plotselinge daling van de temperatuur kwam, hij droeg slechts een dunne versleten stofjas, of door zijn liefde voor haar. Zij was enigszins groen uitgeslagen en zo had hij ze het liefst, niet versgebakken, maar getekend door weer en wind. Ze moesten op het dak gelegen hebben, anders ontstonden er bij hem geen warme gevoelens. Hij keek om zich heen en zag zijn wereld, een wereld bestaande uit stapels dakpannen, de Holle Mulden , de Klein Romaans blauw gesmoord , ze waren er allemaal en voor hem al meer dan zestig jaar. Als jonge man van zeventien was hij aan het eind van de oorlog toevallig op deze plaats terechtgekomen en was nooit meer weggegaan. Hij had zich volledig aangepast, zijn stofjas was oorspronkelijk blauw geweest, maar de terracottakleur had de overhand gekregen, hetzelfde gold voor zijn gelaat, dat ook aanvoelde als een dakpan. Hij wist dat omdat hij vaak met zijn wangen over hen heen schuurde, zoveel hield hij van ze. De zeldzame bezoekers die op het terrein kwamen, begrepen hem niet, ze zagen hem als een soort Sisyfus, die elke dag opnieuw een rotsblok de berg op moest rollen, maar hij begreep Sisyfus, zoals deze van zijn rotsblok hield, zo hield hij van dakpannen. De hele dag sleepte hij ze heen en weer, stapelde ze op en af en ’s nachts sliep hij op ze. Dat was zijn leven en er waren veel mensen, die met minder genoegen moesten nemen, want wie kent de schoonheid van een door de zon beschenen Pegon Pan of zag de eerste sneeuwvlokken dwarrelen op een Tuiles du Nord!!