dy my de hijmmelsch’swietheyt jout,
jouw my hondert paetkes, bout!
Dat it uwz ijn’t hert môt reytse:
Pæ my hondert reysen tjien,
Tuwt du wistet het ik mien.
Hondert-tuwzen paetkes jiette,
Tuwzen-tuwzen pæen dear to:
Bin ick gick! het ealje‘ ick? ho!
Lit uwz paetke‘, ô liordigh’ swiete,
Oon uwz lust-eyn, buwtte tol,
Swiet’, uwz swiete buwck swiet fol.
Gysbert Japix (1603-1666)
Onderdeel van een gedicht, waarvan de titel zoiets betekent als “gebruik de weinige tijd die je hebt goed, want het is zo voorbij”. Het gedicht gaat dan ook over “paetke”, in modern Fries “patsje” (= kussen), een synoniem van “tútsje”. Voortdurend gebruikt Gysbert ook het woord “swiet” (= zoet), want niets is toch “swieter” dan “patsje”. In de spelling van die tijd werd “ij” als een i-klank uitgesproken. Dit levert nog steeds verwarring op als iemand een achternaam heeft, die uit die tijd stamt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten