Het meest plausibele en tegelijk eenvoudigste bewijs voor de idealiteit van de ruimte is dat wij de ruimte niet, net als al het andere, in gedachten kunnen opheffen. We kunnen haar enkel leegmaken: alles, alles, alles kunnen we uit de ruimte wegdenken en laten verdwijnen, ook kunnen we ons nog heel goed voorstellen dat de ruimte tussen de vaste sterren absoluut leeg is, en noem maar op. Alleen van de ruimte zelf kunnen we op geen enkele manier afkomen: wat we ook doen, hoe we ons ook wenden en keren, ze is er gewoon en nergens houdt ze op. Want ruimte ligt aan al onze voorstellingen ten grondslag en is er de eerste voorwaarde voor. Dit bewijst onomstotelijk dat ze tot ons intellect zelf behoort, er een integrerend bestanddeel van is. Ruimte is namelijk dat bestanddeel dat voor het weefsel dat ons intellect spint de ondergrond levert, waarop dan vervolgens de bonte wereld van de objecten wordt aangebracht.
Arthur Schopenhauer