Op de vraag waarom God de wereld niet eerder geschapen heeft, antwoordde de kerkvader Augustinus (354 – 430), omdat er geen “ eerder” bestond. God schiep gelijk met de wereld ook de tijd. God zelf is in die zin tijdloos, dat alle tijd voor hem “nu” is, er is geen vroeger of later. Hij gaat ook niet vooraf aan zijn eigen schepping, want dat zou betekenen , dat hij “in” de tijd is. Augustinus zegt ook, dat hij weet wat tijd is, als niemand het hem vraagt, maar hij kan het niet duidelijk maken aan een ander. Eigenlijk bestaat er ook geen verleden, heden en toekomst. De kerkvader, zegt, dat men zich het verleden en de toekomst slechts als heden kan voorstellen. Er is een heden van de voorbijgegane dingen, een heden van de tegenwoordige dingen en een heden van de toekomstige dingen. Tijd is voor hem iets subjectiefs, dat niet kan bestaan zonder geschapen wezens. Heel relativerend zegt hij tenslotte “ Ik beken U, o Heer, dat ik nog niet weet, wat tijd is”.
Bron: Bertrand Russell – Geschiedenis der westerse filosofie
Bron: Bertrand Russell – Geschiedenis der westerse filosofie