zondag, januari 22, 2006

(Voor)oordelen

Vandaag las ik in een krant, dat er koud weer op komst is. Hoe koud het precies wordt en hoe lang de koude aanhoudt is nog niet duidelijk, maar, zo zegt het artikel, een aantal schaatsdagen zit er zeker in. Ik ken een mensensoort, dat dan lyrisch wordt, want de “redens”(=schaatsen) komen uit het vet. Ik zelf heb dat niet en dat is pure frustratie. Ik ben geen goede schaatser. Al op de lagere school, zoals dat in die tijd heette, had ik het net niet en dat is erg als je in een gebied woont waar “ride” meer een religie dan een sport is. Ik zag wel degelijk de charme van een helder blauwe vrieslucht, de bevroren meren en kanalen, de stilte slechts doorbroken door het krassen van de “redens”. Dat is mooi, maar je wilt ook wel eens winnen. Toen ik later op zoek naar werk en avontuur naar het zuiden trok, kwam ik een gebied te wonen, waar heel veel mensen slecht konden schaatsen of zelfs helemaal niet. Eerst dacht ik, hebben zij geen vader gehad, die hen de “redens”onderbond en tot hen zeide “gaat heen, schaats en win en houd de eer van de familie hoog". Vreemd, maar het heeft ook een voordeel, je komt als éénoog in het land der blinden. Wel word je met allerlei vooroordelen geconfronteerd in de trant van “Jij hebt de elfstedentocht natuurlijk wel gereden”, maar dat ben ik wel gewend, dat hoort thuis in het rijtje ,” jij wilt zeker Beerenburg” of nog erger “kun jij het …. volkslied zingen ?” of het ergst “Jij bent vast recht door zee”. Nee, zeg ik dan meestal , ik ben een onbetrouwbare wijndrinkende fierljepper(=polstokverspringer). Dat laatste voeg ik toe om ze toch een beetje tegemoet te komen en soms ga ik in het offensief en dan zeg ik “Kun jij iets in het Nederlands zeggen en het Wilhelmus zingen, bierdrinkende coniferenplanter?”

4 opmerkingen:

Anoniem zei

Jow my mar Grolsch.

Anoniem zei

Van achter mijn coniferen hef ik het glas met Grolsch en zing voor jou uit volle borst:
Wilhelmus van Nassouwe
Ben ick, van Duytschen bloet;
Den Vaderlant ghetrouwe
Blijf ick tot inden doot;
Een prince van Oraengiën
Ben ick, vrij onverveert;
Den coninck van Hispaengien
Heb ick altijt gheëert.

In Godes vrees te leven
Heb ick altijt betracht;
Daerom ben ick verdreven,
Om landt, om luyd ghebracht;
Maer Godt sal my regeren
Als een goet instrument,
Dat ick sal wederkeeren
In mijnen regiment.

Lijdt u, mijn ondersaten,
Die oprecht zijn van aert;
Godt sal u niet verlaten,
Al zijt ghy nu beswaert;
Die vroom begheert te leven,
Bidt Godt nacht ende dach,
Dat hy my cracht wil gheven,
Dat ick u helpen mach.

Lijf en goet al te samen
Heb ick u niet verschoont;
Mijn broeders hooch van namen
Hebbent u oock vertoont;
Graef Adolff is ghebleven
In Vrieslandt in den slach;
Zijn siel int eewich leven
Verwacht den jongsten dach.

Edel en hooch gheboren,
Van keyserlicken stam,
Een vorst des Rijcks vercoren,
Als een vroom christen man,
Voor Godes Woort ghepreesen
Heb ick vrij onversaecht,
Als een helt sonder vreesen
Mijn edel bloet ghewaecht.

Mijn Schilt ende betrouwen
Sijt Ghy, o Godt mijn Heer;
Op U soo wil ick bouwen,
Verlaet my nemmermeer.
Dat ick doch vroom mach blijven,
U dienaer taller stondt,
Die tyranny verdrijven,
Die my mijn hert doorwondt.

Van al die my beswaren
End mijn vervolghers zijn,
Mijn Godt, wilt doch bewaren
Den trouwen dienaer dijn:
Dat sy my niet verrasschen
In haren boosen moet,
Haer handen niet en wasschen
In mijn onschuldich bloet.

Als David moeste vluchten
Voor Saul den tyran,
Soo heb ick moeten suchten
Met menich edelman;
Maer Godt heeft hem verheven,
Verlost uut alder noot,
Een Coninckrijck ghegheven
In Israel seer groot.

Nae tsuer sal ick ontfanghen
Van Godt mijn Heer dat soet;
Daer na so doet verlanghen
Mijn vorstelick ghemoet,
Dat is: dat ick mach sterven
Met eeren in dat velt
Een eewich rijck verwerven,
Als een ghetrouwe helt.

Niet doet my meer erbarmen
In mijnen wederspoet,
Dan datmen siet verarmen
Des conincks landen goet;
Dat u de Spaengiaerts crencken,
O edel Neerlandt soet,
Als ick daer aen ghedencke,
Mijn edel hert dat bloet.

Als een prins op gheseten
Met mijner heyres cracht,
Vanden tyran vermeten
Heb ick den slach verwacht,
Die, by Maestricht begraven,
Bevreesde mijn ghewelt;
Mijn ruyters sachmen draven
Seer moedich door dat velt.

Soo het den wille des Heeren
Op die tijt had gheweest,
Had ick gheern willen keeren
Van u dit swaer tempeest;
Maer de Heer van hier boven,
Die alle dinck regeert,
Diemen altijt moet loven,
En heeftet niet begheert.

Seer prinslick was ghedreven
Mijn princelick ghemoet;
Stantvastich is ghebleven
Mijn hert in teghenspoet.
Den Heer heb ick ghebeden
Van mijnes herten gront,
Dat hij myn saeck wil reden,
Mijn onschult doen bekant.

Oorlof mijn arme schapen,
Die zijt in grooten noot,
U herder sal niet slapen,
Al zijt ghy nu verstroyt;
Tot Godt wilt u begheven,
Sijn heylsaem Woort neemt aen,
Als vrome Christen leven;
Tsal hier haest zijn ghedaan.

Prince:
Voor Godt wil ick belijden
End Zijner grooter macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den coninck heb veracht;
Dan dat ick Godt den Heere,
Der hoochster Majesteyt,
Heb moeten obediëren,
Inder gherechticheyt.

Anoniem zei

Lieve Trien, het doet mij deugd, dat zelfs in de merkwaardigste uithoeken van ons koninkrijk zulke vaderlandschlievende meisjes te vinden zijn. Graag zou ik jou eens persoonlijk bij mij in Den Haag ontvangen, ik heb altijd een warme belangstelling voor de achterhoek gehad. De natuur is daar in alle opzichten prachtig.

Anoniem zei

Beste Tsjutske niet alleen de straattaal is Nederlands, ook in een weblog mag het best gebruikt worden.Je hoeft je daarvoor beslist niet te schamen. Neem een voorbeeld aan Trien, dat meisje "van Duytschen bloet"