In de middeleeuwen was er de zogenaamde universaliastrijd tussen de realisten en de nominalisten. De realisten vonden het algemene werkelijk en de nominalisten kenden alleen aan het individuele werkelijkheid toe en waren van mening, dat algemene begrippen slechts door mensen bedachte aanduidingen zijn. Volgens hen bestond er dus geen “wit-heid”, maar alleen concrete witte voorwerpen. Op zich, zou men denken, een interessant, maar onschuldig probleem. Johannes Roscellinus (ca. 1050 – 1120) paste zijn nominalistische opvatting echter ook toe op de goddelijke drie-eenheid. Volgens hem was die éne goddelijke substantie door de menselijke geest bedacht en bestonden er in werkelijkheid slechts drie afzonderlijke goddelijke personen. Deze opvatting kon de kerk natuurlijk niet dulden . Het zou betekenen dat er niet één God maar drie goden zouden bestaan. Roscellinus werd van ketterij beschuldigd en moest zijn opvattingen herroepen. Er zijn tenslotte grenzen, anders krijg je een gekkenboel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten