Nietzsches levensfilosofie haalt het ‘leven’ uit de deterministische dwangbuis van de late 19e eeuw en geeft het zijn karakteristieke vrijheid terug. Het is de vrijheid van de kunstenaar tegenover zijn werk . ‘Ik wil de dichter van mijn leven zijn,’verkondigt Nietzsche, en het is bekend welke gevolgen dat voor het begrip van de waarheid heeft gehad. Waarheid in objectieve zin bestaat niet. Waarheid is een soort illusie dat nuttig blijkt voor het leven. Dat is Nietzsches pragmatisme, maar dat stoelt dan, anders dan het Angelsaksische, op een dionysisch levensbegrip. Nietzsche verafschuwt het darwinistische dogma van ‘aanpassing’ en ‘selectie’ als de ontwikkelingswet van het leven. In zijn ogen zijn dat projecties van een utilitaristische moraal. Zo stelt het bekrompen burgermannetje zich een natuur voor waarin zogenaamd ook aanpassing met een carrière wordt beloond. Voor Nietzsche is ‘natuur’ het spelende kind van Heraclitus. Natuur ontwikkelt vormen en vernietigt ze in een onafgebroken scheppend proces, waarin het krachtig vitale en het niet aangepaste triomfeert. Overleven is nog geen triomf. Leven triomfeert pas waar het overstroomt, wanneer het zichzelf verspilt en zich uitleeft.
R.Safranski
R.Safranski
Geen opmerkingen:
Een reactie posten