Maar een met denkvermogen begaafde ziel, die weet wat ze is
en dat veelzeggende woordje “ik” kan uitspreken, blijft en bestaat niet alleen
in metafysische zin veel meer dan de andere zielen, maar blijft ook in morele
zin dezelfde en vormt dezelfde persoon. Want de herinnering of kennis van het
ik maakt haar ontvankelijk voor straf of beloning. De onsterfelijkheid, die men
in de moraal en godsdienst als eis stelt, bestaat dan ook niet uit alleen maar
dat eeuwige voortbestaan, dat aan alle substanties eigen is, want zonder
herinnering aan wat men geweest is, is daar niets wenselijks aan. Want stel je
eens voor dat een bepaalde persoon ineens keizer van China kon worden , op voorwaarde
dat hij alles wat hij geweest was, zou vergeten, alsof hij helemaal opnieuw
geboren werd; is dat in de praktijk of genomen naar de zichtbare gevolgen niet
even erg als wanneer hij vernietigd zou worden en er op hetzelfde moment in
zijn plaats een keizer van China geschapen zou worden. Deze persoon heeft geen
enkele reden om dit te wensen.
Leibniz
Geen opmerkingen:
Een reactie posten