zondag, november 05, 2006

Unsinnich

Wanneer ik op een heldere avond naar de sterren kijk, oefent elke ster, die ik zie, invloed op mij uit, en op het oog eerder dan op de geest. Daaruit volgt, dat er in de oppervlakte van het oog iets gebeurt, dat causaal samenhangt met iedere zichtbare ster. Hetzelfde geldt voor de gewone objecten, die we overdag zien. Op dit ogenblik zie ik witte bladzijden, met schrift bedekt; een paar boeken, een ovale tafel, talloze schoorstenen, groene bomen, wolken en een blauwe hemel. Ik kan deze dingen zien, omdat een keten van fysische oorzaken en gevolgen loopt van hen naar mijn ogen en vandaar naar mijn hersens. Daaruit volgt, dat wat er omgaat in de oppervlakte van mijn oog even gecompliceerd is als het geheel, dat ik kan zien. Deze gecompliceerdheid moet van fysische aard zijn, en niet uitsluitend van fysiologische of psychologische; de gezichtszenuw kan slechts zo gecompliceerd reageren, dank zij even gecompliceerde prikkels. Wij moeten aannemen, dat overal, waar het licht van een bepaalde ster doordringt, iets gebeurt, dat met die ster samenhangt……. Deze dingen worden slechts “ervaren” op plaatsen, waar een registrerend zenuwstelsel aanwezig is, maar dat zij ook elders gebeuren, kan worden aangetoond door fototoestellen.

Bertrand Russell

Een citaat uit een hoofdstuk, waarin hij spreekt over het individuatiebeginsel, wat bedoelen wij met iets op zichzelf staands? Welke objecten hebben recht op een eigennaam? Waarom delen wij de wereld in, zoals wij hem indelen? Stel ik tel verschillende voorwerpen, hoe komt het dat ik bijvoorbeeld twee verschillende voorwerpen tel en niet drie? Dit lijkt een onzinnige vraag, maar toch. Een opvatting zegt, wanneer A en B verschillen in tijdruimtelijke positie, dan zijn A en B twee. Ook bij Schopenhauer speelt dit principium individuationis . Voor hem is dit in feite de schijn, als je de sluier wegtrekt , blijft er geen verschil over. Alles is één.

1 opmerking:

Anoniem zei

Hem toont zich, in plaats van het ding op zichzelf, enkel de verschijning in tijd en ruimte, d.w.z. in het principium individuationis. Onder deze beperkte kenvorm ziet hij niet het wezen van de dingen, dat één is, maar de verschijningen ervan: de afzonderlijke, opgesplitste, ontelbaar vele, totaal verschillende en zelfs tegengestelde verschijnselen... gevangen als hij zit in het principium individuationis, misleid als hij is door de sluier van de maya.

Schopenhauer