Het westelijke gedeelte dezer grietenij(Schoterland) werd in Februarij 1825 zoo geweldig geteisterd door den watervloed, dat men in de dorpen aan of nabij het Tjeukemeer gelegen eene geheele vernieling en eenen volkomen ondergang te gemoet zag. De dorpen, die in den meest beklagenswaardige toestand verkeerden, waren Delfstrahuizen en St.Jansga. Veertien boeren verloren hier twee honderd zes en zeventig stuks hoornvee. Vele boeren-achterhuizen gingen geheel te niet, en in laatstgenoemde plaats alleen werden wel zestig mindere woningen onbruikbaar. het water steeg hier tot 2.35 ell.; allen moesten vlugten, sommige naar de kerk, andere naar het naburige vlek Joure, en zelfs vond men er wel honderd in een schip bijeengeschoold, die daarin onderscheidene dagen doorbragten. twee mannen, den 7 Februarij hier door varende en nasporing doende, of er zich nog menschen in de overstroomde huizen bevonden, hooren op hun geroep, uit de kap van eenen watermolen, onder Delfstrahuizen, eene flauwe stem antwoorden, en vinden er, ingeklommen zijnde, man, vrouw, kind en eene hoogbejaarde moeder in den bittersten nood. Zij hadden al dien tijd geleefd van raauw meel, aangemengd met het zilt water dat den molen omspoelde, sneeuw van het dak was hun drank geweest, en eene uije, onder den neus gehouden, moest van tijd tot tijd de sluimerende geesten opwekken. De overige dorpen hier omtrent deelden, naar mate van hunne meer of min lage ligging, natuurlijk in de ramp. In de geheele grietenij waren daarbij 241 koeijen, 37 vaarsen, 72 hokkelingen, 3 kalveren, 7 paarden, 17 varkens, 125 schapen en 4 geiten verdronken; terwijl tevens 27 bijenkorven verloren gingen.
Van het internet
1 opmerking:
Eeen moderne variant van het verhaal maakte ik mee op Terschelling waar ik in 1972 ging zeevissen op de makreel met de T88. Een wildvreemde vent, zonder hengel, zonder warme kleding en zonder een boterham sprong, terwijl het schip al losgegooid was, op de valreep nog aan boord. Afgestudeerd arts, die het bereiken van de eindstreep had gevierd met een rijkelijk genoten borrel en dat in een opwelling besloot te vieren met "een dagje makrelen" We riepen direct, dat wordt vandaag niets, we hebben JONA aan boord. Na een half uur bij een vrij woelige zee en inmiddels buitegaats gekomen, zwabberde het student al lijkbleek over het dek. Na een half uur was hij verdwenen, maar kwam weldra weer bovendeks, met een touwtje om de hals, waaraan een aardappel was geren. De schipper had hem aangeraden om te zorgen dat hij de landluchtin de neus hield. Waarop wij hem adviseerden de aardappel met de nagel van zijn linker wijsvinger helemaal af te krabben, zodat het beter hielp. En wij hadden niets gevangen op die dag
Een reactie posten