zaterdag, januari 30, 2010

Dûnsje Dansen

Verloren zij voor ons de dag waarop niet één keer werd gedanst

Nietzsche

Ik wil de dichter van mijn leven zijn, had Nietzsche verkondigd, en in het voorafgaande is al beschreven wat voor gevolgen dat voor het begrip van de waarheid heeft gehad. Waarheid in objectieve zin bestaat niet. Waarheid is het soort illusie die nuttig blijkt voor het leven….. Voor Nietzsche is ‘natuur’ het spelende wereldkind van Heraclitus. Natuur ontwikkelt vormen en vernietigt ze in één onafgebroken scheppingsproces, waarin het krachtig vitale en niet het aangepaste triomfeert. Overleven is nog geen triomf. Leven triomfeert pas waar het overstroomt, waar het zichzelf verspilt en zich uitleeft. Een filosofie van generositeit en verspilling.

R.Safranski

2 opmerkingen:

pater Pierre de Bree s.j. zei

Hoewel de tiisdeitemiddei ook in het ketternest E. in een kwade reuk staat, kan niet ontkend worden, dat er eens in de zoveel jaren een goed idee opborrelt: zo had een der lieden uit het onderw. bedacht, dat het leuk zou zijn een poster voor het raam te plakken. Terstond geschiedde er een wonder: ook alle andere onderw. figuren bleken op hetzelfde moment hetzelfde idee te hebben gehad. Bij de uitvoering bleek het wonder zich niet tot een collectief heureka-moment beperkt te hebben: alle onderw. crea's hadden hun keuze op dezelfde poster laten vallen. Om de ganse stad en omstreken van dit wonder kond te doen was het idee meteen tot uitvoering gebracht en waren alle ramen dichtgeplakt met volkomen identieke posters. Dit toonde weliswaar aan, dat men zich voor de verlokkingen der buitenwereld wilde behoeden en in zichzelf wilde keren, maar als een blijk van tot inkeer komen kan uw pater dit helaas niet zien. Daar is in het geval van dit ketternest veel meer voor nodig.
Ondertussen had deze actie wel de aandacht getrokken van vele nieuwsgierigen onder wie de abt van mijn klooster, die mij terstond beval mij ijlings naar het ketternest te spoeden. Zo toog ik op een koude zaterdagmorgen naar de kade.
Meteen bij binnenkomst ging het mis. Hoewel ik vriendelijk ontvangen werd, viel mij meteen iets eigenaardigs op: alle leden van het ontvangstcomite hadden iets, de een was te klein, de ander te dik en allen waren bovendien te vriendelijk, ja, dat vooral. De oude waarschuwing "altoes es aen dees lieden eenigh ghebreck" indachtig besloot ik op mijn qui vive te zijn. De wat hakkelend gestelde vraag "Gaat het om dit jongetje?" bracht mij enigszins van mijn stuk. Ik keek naar een joch, dat naast mij stond en staarde de onderw. figuur verbijsterd aan. Hoewel andere broeders soms op hun manier van jongetjes houden, gaat het niet aan een eerzaam exorcist met een dergelijke insinuerende vraag te verwelkomen. Bovendien: wie zijn hier nu de zondaars! Ik besloot de man te negeren en een kijkje te nemen in het dormitorium. Deze ruimte bleek thans in gebruik als hangplek voor overjarige jongeren. Een blik uit het raam werpend zag ik twee vreemde figuren met dozen het ketternest naderen. Kwamen zij voor een Dickensvoorstelling? Wat beter kijkend zag ik, dat het Doarmer was in gezelschap van de econome. Beiden hadden een doos met hulpgoederen voor Haïti weten te onderscheppen en sleepten deze nu naar het ketternest om zo hun karige bestaan nog even te kunnen rekken. Doarmer liep een beetje vreemd: het leek wel of hij negen dagen onder het puin gelegen had en daar een ernstig kringspierprobleem aan had overgehouden.
Mij viel op, dat alle onderw. figuren getooid waren met een soort prikker: HET TEKEN DES BEESTES. Ik besloot wat rond te dwalen en zag ouders met kinderen vrolijk door het gebouw struinen: eindelijk daagde er verlossing, de straf voor hun wellust kwam ten einde. Een vader riep mij vrolijk toe: "Wij komen er weer eentje storten!" Even overviel mij een zwak moment: een korte flits van mededogen met het onderw. volk
trok door mij heen.
Aan het einde van een verlaten gang trof ik temidden van grote stapels papieren de econome aan. "Gaat het wel goed met u?" vroeg ik. Snotterend hief zij haar betraande gezicht in deemoed naar mij op. "Ik moet uitrekenen, wat dit kost!" riep ze, "maar het klopt steeds niet met de manuren. Wat doen die onderw. lieden nou helemaal en hoe vertaal ik dat in manuren?" "Als vrouw moet jij je ook helemaal niet bemoeien met manuren!" beet ik haar toe. "Dit is je straf, reken maar lekker door."
Ik besloot de uitgang op te zoeken, want ook een pater is ergens een mens en voorlopig zou ik weer weken wakker liggen van alle ellende die ik aanschouwd had.
Om alle herinneringen weg te spoelen zou ik mij terstond storten op het brouwsel der broeders!

Doarmer zei

Waarde pater, uit uw woorden begrijpt Doarmer, dat u een dag tussen het onderw.volk heeft doorgebracht. Doarmer heeft altijd gedacht, dat geestelijken de taak hadden “zielen” te redden en zuiver te houden, zodat zij het eeuwige leven deelachtig zullen worden, want daar gaat het uiteindelijk om. Nu is het volgens de leer van de H.kerk nauwelijks te verdedigen, dat het onderw.volk een ziel bezit, dit volk kan dus per definitie niet zondigen en heeft ook geen uitzicht op het eeuwige leven. De door u geconstateerde alomtegenwoordige nietszeggende vriendelijkheid had u al moeten waarschuwen, dat u niet te maken had met “bezielde”wezens. Daarom , waarde pater, in die omgeving is voor u geen taak weggelegd. Overigens het feit, dat u Doarmer met dozen heeft zien slepen, heeft niets met het onderw. te maken, hij gebruikt het gebouw gewoon als opslagplaats om zijn dozen met Douwe Egberts spaarpunten te bewaren.