Thi fifta wend istet: hwersa hir is en vrredere and hi wrreth lond and liude and hi fart inur Saxenna merka and hi uthalath thene haga helm and thene rada skeld and thene sareda riddere and hi binna Fresena merkum man sleith and burga barnd, sa ach ma [hine] north inna thet hef [to ferane] and theron te sansane and ne thor ma vmbe sin feret nanne fia biada.
Jefter hwa wrpen iefta treden werth inna grope, thet him her and halsdec alra skernigest se, sa is thiu bote achtendehalf skilling.
Thi midlista, hwane sa me mith iera iefta mith mese swangt, tritich ensa.
Thi hagheste suarta sueng, hwane sa ma mith hete sothe iefta mith eta pipermose swang, sogin skillingar.
Thet istiu tiande kest, thet Fresa ne thuruen nenne herefert firer fara tha aster to there Wisere and westere tho Fli, thruch thet hia hira lond behelde witha wilda heue and withene hethena here.
Bovenstaande Oudfriese citaten geven een mooi beeld van het Friese leven in de Middeleeuwen. Ze hadden blijkbaar problemen met hun buren, de Saksen, hulp aan deze lieden betekende zonder uitzondering doodstraf door verdrinking (citaat 1) en ook hielden ze er beslist niet van, dat je ze smerig maakte, je kreeg dan een geldboete (citaat 2,3 en 4). Het laatste citaat zegt ook veel, vechten vonden ze prima, maar ze wilden het wel overzichtelijk houden, graag alleen tussen Weser en Fli, want ze moesten altijd de dreiging van de zee ( “ it wylde hef” )in de gaten houden.Volgens mij heeft dat laatste ons gered, want had dat ons niet tegengehouden, dan hadden we vast een imperium opgebouwd en daar word je pas goed smerig van.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten